
Ik drink liters water. Mijn lijf is nat. Onder mijn ogen en vastgehouden door onvoorziene huidplooien (in de volksmond wallen geheten en ik weet nu waarom) ligt zelfs een hele plas. Het is 30 graden en ik plak aan alle kanten.
Mijn tuin is door al die regen en door mijn vele werken een absolute puinzooi. Het gras staat wederom tot aan mijn knieën, struiken en klimplanten doen aan een potje worstelen. The survival of the fittest. Een boom is gewoon tien meter hoger geworden in een paar maanden tijd en de prachtige stokrozen die ik overhield aan mijn periode met de Engelsman zijn, net als die relatie, volkomen uitgebloeid en hangen over het grindpad. Het liefst ging ik er even naast hangen. Want, op het laatste stukje tuin richting sloot, is het een jungle. Daar waar ik alles aan kant had, weer een fijn zitje had gemaakt voor mijn pallets, met zelfs een hagelnieuwe kussenset, is alles overwoekerd. Mijn mooie druif ligt op een grote hoop. Vier meter schutting werd, omwille van het nieuwe buitenverblijf van de buren, gesloopt. Vier meter druif dus ook. Jazeker, er was overleg, maar aan mij rest de schone taak om de druif op te ruimen. Ik heb hier zo’n geen zin meer in. Eerst de klimopaffaire, toen die van de schutting, vervolgens mijn eigen coniferensoap en nu dan door nieuwe buren over de volle lengte van de tuin een geheel nieuwe zijkant. Om moedeloos van te worden. Het idee van een appartementje met zonnig en vooral schoon balkon lonkt. Waar moet ik beginnen? Ik raap de moed bijeen en maai het gras, grijp in bij de worstelsessie van struik en klimmers en pluk wat aan mijn geraniums. Ik veeg, sop de houten latten van de buren, maak tafel en stoelen schoon en hou het dan voor gezien. Ik krijg visite en zo voor het oog lijkt alles weer een beetje zoals het zijn moet. Als die visite binnenstapt is het eerste wat ik hoor “zo, jij hebt een wilde tuin!”
De visite komt voor mijn kraamkamer. Ik heb twee verse piepkuikens in huis. Het thuiskomen zonder Bram was geen thuiskomen. Het voelde als te leeg, te niets. Een parmantig lapje (Giulia ofwel Sjuul) en een stoer rood katertje (Raffa ofwel Raf) vullen sinds kort mijn kamers, buitelen over elkaar heen en hangen in alle gordijnen. Mijn huis is vol, mijn hart ook. “Wat een rijkdom”, zegt mijn schoonkind. En dat is het. Geluk in twee harige lijfjes en brutale koppies. Zoals ik het geluk ineens weer op meer plekken voel. Mijn mooie autootje voor de deur. De herwonnen vrijheid, de etentjes hier thuis of op locatie. Het boek dat ik lees, de film die ik kijk of het dekentje dat ik haak. Dit blog. Mijn tuin (als ik tenminste de goede kant op kijk).
Reactie plaatsen
Reacties